Door: T. Thijssen
“Bevlogenheid werkt aanstekelijk. Met andere woorden, een bevlogen werknemer draagt ook bevlogenheid over op de anderen in hun omgeving. Aangezien er steeds meer in teamverband wordt gewerkt, kan dit indirect de teamprestatie verbeteren.”
Prof. Dr. Arnold B. Bakker
Hoogleraar Organisatiepsychologie, Erasmus Universiteit
Presteren, prestatie, opbrengsten… het zijn woorden die binnen onderwijs geassocieerd worden met het tegenovergestelde van sociaal, mensgericht en kind centraal. Maar is niet vrijwel al het menselijk handelen aan te merken als prestatiegedrag? We meten het immers af aan maatstaven, doen er normatieve uitspraken over of verbinden er waardeoordelen aan. Maar die normen en waarden zijn historisch gekleurd door onze opvattingen over deugdelijk en passend gedrag.
In de managementliteratuur berust het principe van prestatiemanagement op de absolute overtuiging dat het alleen wat kan worden met een organisatie door ervan uit te gaan dat mensen in principe bereid zijn zich voor die organisatie in te zetten. Het eigenlijke managen is dan niets meer of minder dan daarvoor de condities scheppen. Als leiders meer naar de mogelijkheden van een medewerker kijken dan naar zijn belemmeringen, is er een grotere kans op succes én resultaat. Focussen dus op potentieel en talent en dat verder ontwikkelen is het credo. En is dat niet waar we dagelijks naar streven binnen het onderwijs?
Daarbij aanmerkend dat talent niet hetzelfde is als een competentie, het is eerder een voorwaarde om een competentie goed onder de knie te krijgen. Ga uit van de kracht die iemand van nature heeft. Daar zit de ontwikkelkracht. Dan gebeurt er ook echt iets met de natuurlijke begaafdheid en stel je iemand in staat om vanuit het talent dat hij heeft, een talent te worden. Het natuurlijke talent wordt steeds meer onderkend als basismateriaal voor motivatie, ambitie, competentie en prestatie.
Hoe werkt dat dan in teamverband? De theorie van de Amerikaan Bruce W. Tuckman onderscheidt 5 fasen in de ontwikkeling van teams (zie figuur hieronder).
In de beginfasen hebben sociaal-emotionele taken (relatie en vertrouwen opbouwen) de overhand, in de laatste fasen de meer taakgerichte taken.
Fase 1 | Vormfase
Het team is aanvankelijk bezig met oriëntatie om de grenzen te verkennen van zowel interpersoonlijke als taakgedragingen. Dit leidt tot een totstandbrenging van afhankelijkheidsrelaties met de leider en met de teamleden. Teamleden gedragen zich onafhankelijk. Zij kunnen gemotiveerd zijn, maar ze zijn ook tamelijk slecht geïnformeerd over de doelstellingen van het team. Men is onzeker en bezorgd, maar zal dit niet laten blijken. In deze fase is een dirigerende leiderschapsstijl gewenst. Teamleden verwachten richting en duidelijkheid van de teamleider.
Fase 2 | Stormfase
Het team wint aan vertrouwen, men durft zich langzaam maar zeker meer uit te spreken naar elkaar en naar de teamleider. Er ontstaan (constructieve) conflicten rond de manier van samenwerken, interpersoonlijke kwesties en de doelen van het team. De leden van het team laten hun eigen persoonlijkheden zien wanneer zij kennismaken met elkaars ideeën en perspectieven. Frustratie of onenigheden over doelstellingen, verwachtingen, rollen en verantwoordelijkheden worden beetje bij beetje meer openlijk geuit. In het uiten van hun eigen persoonlijkheden worden ze gehinderd door de angst om buiten de groep te vallen, en gestimuleerd door de angst om zich teveel aan de groep aan te moeten passen. De teamleider dient het team te begeleiden en vooral te stimuleren in deze moeilijke overgangsfase. Het is van essentieel belang dat de teamleden onderlinge conflicten zelf leren oplossen. Dit is een essentieel onderdeel om door te gaan naar de volgende fase.
Fase 3 | Normfase
ls het team de stormfase door is, kan er op een meer volwassen manier worden gepraat over de samenwerking. Men zal kritische punten niet meer ervaren als een persoonlijke aanval, maar als een constructieve, taakgerichte discussie. De regels, waarden, normen en methodes van het team worden verder uitgewerkt. De doelmatigheid van het team stijgt en ze begint met het ontwikkelen van een eigen identiteit. Teamleden staan meer open voor elkaar, de samenwerking zal in deze fase steeds soepeler gaan verlopen. Men werkt constructief aan het oplossen van interpersoonlijke problemen, de groepscohesie en de stijging van de motivatieniveaus. De teamleider geeft in deze fase het team meer autonomie.
Fase 4 | Prestatiefase
Met teamrollen wordt flexibel en functioneel omgegaan, de groepsenergie komt geheel ten goede van de taak. Het projectteam functioneert nu als een echte eenheid. Het werken in het team is plezierig en gaat als vanzelf. Teamleden hebben een duidelijk inzicht in de doelen van het team en staan hier ook gezamenlijk achter. Ook de manier van samenwerking is duidelijk. Het team is nu bekwaam, autonoom en in staat het besluitvormingsproces zonder inmenging van de teamleider uit te voeren. Deze kan nu delegeren en zich meer bezig gaan houden met de omgeving waarin het team actief is.
Fase 5 | Afscheidsfase
De taken van een (tijdelijk) team worden voltooid en het team gaat uit elkaar. Als teamleider is het raadzaam aandacht te besteden aan de behaalde successen van het team.
Met de afronding in stap 5 wordt de doorstap naar een volgend team en prestatiedoel weer ingezet. Een ‘sprong’ die noodzakelijk is om groei en continuïteit te realiseren. Het is immers zaak om niet alleen de lopende zaken te managen, maar tevens de strategische koers te blijven toetsen aan de ontwikkelingen in uw branche. Te lang vasthouden aan ‘behoud’ zal juist de continuïteit bedreigen. Nieuwe prestatievragen worden verbonden aan de doelstelling van de organisatie of een team, aan de behoeften en eigenschappen van de deelnemers en aan het gewenste resultaat. We laten onze gedachten weer ‘vliegen’.